door Peter van Dael (28 maart 2019)
Op 27 januari 2019 werd in samenwerking met de Stichting Oude Kerk een oecumenische vesper gehouden rondom de laatgotische zilveren monstrans, die op initiatief van de Stichting voor een jaar terug is uit zijn ballingschap. De monstrans was in 1578 ondergebracht in Kalkar, net over de Duitse grens, toen de kerk in protestantse handen kwam. Tijdens de vesper hield de kunsthistoricus dr Peter van Dael een overdenking, die wij hier met dank aan dr Van Dael in iets ingekorte vorm laten volgen.
avondmaal en eucharistie
Bij het laatste avondmaal zei Jezus tot zijn leerlingen: Blijf dit doen om mij te gedenken (Luc. 22:19). Doordat zijn leerlingen die maaltijd bleven herhalen, kwam de verrezen Christus telkens in hun midden. Die tegenwoordigheid inspireerde hen tot steeds hernieuwde navolging van Jezus, en stimuleerde de onderlinge verbondenheid. De steeds hernieuwde viering van het laatste avondmaal werd ‘eucharistie’ genoemd, dit betekent: dankzegging. Men dankte God voor de komst van Christus, wiens dood en opstanding werden herdacht.
Vóór de Middeleeuwen ervoer men in het brood en de wijn de vanzelfsprekende aanwezigheid van Christus. Later begon men zich af te vragen hóe hij in de eucharistie aanwezig is. In de negende eeuw vond een dispuut plaats tussen twee monniken uit de abdij van Corbie in de buurt van Amiens. De ene monnik, Ratramnus, sloot aan bij het vroegere aanvoelen. Voor hem zijn brood en wijn symbolen, beelden van Christus’ aanwezigheid. Hij denkt zoals zijn tijdgenoot Johannes Scotus. Volgens deze uit Ierland afkomstige geleerde is de eucharistie een herinnering aan hem; de gelovigen nemen Christus tot zich mente non dente (in de geest, niet met de tanden). Maar voor Paschasius Radbertus, afkomstig uit hetzelfde klooster als Ratramnus, bewerken de consecratiewoorden dat brood en wijn veranderd worden in het historische lichaam en bloed van Jezus. Deze verandering was een groot wonder, maar voor wonderen schrok men in de Middeleeuwen niet terug.
de leer van de transsubstantiatie
In de elfde eeuw wordt de discussie heropend. Ratramnus kreeg een opvolger in Berengarius, domheer van Tours. Hem werd verweten: U wordt ervan beschuldigd te zeggen dat de eucharistie niet het ware lichaam van Christus, noch zijn ware bloed is, maar een soort gelijkenis. Zijn tegenstander was de monnik Lanfranc. Volgens hem verandert de ‘substantie’ – middeleeuws voor ‘essentie’ – van brood en wijn in de ‘substantie’ van Jezus’ lichaam en bloed. Men spreekt daarom van ‘transsubstantiatie’. Naast de substantie onderscheidt Lanfranc de ‘accidenten’: de zichtbare verschijningsvorm, geur en smaak. Na de consecratie is de essentie van brood en wijn wezenlijk veranderd, maar de accidenten van brood en wijn zijn gebleven. Deze opvatting werd uiteindelijk officieel vastgesteld op het Vierde Lateraanse concilie (1215).
foto: processievaandel. voorkant: het Mirakel van Amsterdam, achterkant: processie naar de Oude Kerk
De transsubstantiatieleer had vele praktische gevolgen. Oorspronkelijk werden in het begin van de dienst brood en andere gaven aangedragen. Het ging hier om gewoon, gedesemd brood. Een gedeelte daarvan werd gebruikt voor de eucharistie, en de rest was bestemd voor de armen en het onderhoud van de dienstdoende geestelijken. In de Middeleeuwen werd geen gewoon, gedesemd brood meer gebruikt voor de eucharistie, maar ongedesemd brood, waarvan witte hosties werden gemaakt. Men greep hier terug op oudtestamentische voorschriften voor de toonbroden in de tempel, die ongezuurd moesten zijn. De eerbied voor de eucharistie had dus een cultisch karakter gekregen. Zelfs het bakken van de hosties was een bijzondere bezigheid, voorbehouden aan priesters en kloosterlingen. Bij de communie van de kerkgangers werd het brood niet meer in de hand ontvangen, maar op de tong gelegd.
1555, maker onbekend, collectie Amsterdam Museum, bruikleen Stichting Het Begijnhof Amsterdam
In de twaalfde eeuw kwam het gebruik op om de hostie en de kelk na de consecratie op te heffen. Men spreekt van de elevatio. Tegelijkertijd werd de klok geluid. De mensen knielden neer en keken op naar de hostie. Daarbij maakten ze geen onderscheid tussen substantie en accidenten, alles vloeide ineen. Men spreekt dan ook in verband met het opzien naar de opgeheven hostie van voir Dieu, God zien. De hostie was zó heilig dat er nog maar zelden werd gecommuniceerd; volgens het voorschrift van het Vierde Lateraanse Concilie was het minimum één keer per jaar. Wanneer men meer wilde, kon men op geestelijke wijze de communie ontvangen.
Als gevolg van het zware accent op de consecratie en de letterlijke tegenwoordigheid van Christus in de geconsacreerde hostie schrijft de paus in 1264 een apart feest voor: Corpus Christi (Sacramentsdag). In 1318 wordt een processie met de gewijde hostie ingesteld: de sacramentsprocessie. In de veertiende en vijftiende eeuw gebeurden diverse sacramentswonderen, onder andere in Amsterdam (1345).
De zuil op het Rokin is afkomstig uit de kapel die gebouwd is op de plaats van het Amsterdamse mirakelwonder. De jaarlijkse Stille Omgang volgt de route van de middeleeuwse processie met het Heilig Sacrament die gehouden werd ter ere van het Sacrament van Mirakel. Naast de sacramentsprocessie bestaat vanaf de Middeleeuwen het ‘lof’, een godsdienstige oefening in de kerk waarbij de hostie ter verering wordt ‘uitgesteld’ (getoond) in een ‘monstrans’ (van monstrare, tonen).
Het Concilie van Trente (1545-1563) was bedoeld als reactie op de Reformatie en om misstanden binnen de Katholieke Kerk aan te pakken; men spreekt van ‘Contrareformatie’. Het concilie liet de middeleeuwse misliturgie intact, maar bracht tegelijkertijd een nieuw elan. Zo pleitte het voor een wekelijkse communie. Andere uitingen van eucharistische devotie, die wat luister betreft wedijverden met de mis, waren het lof en het ‘veertigurengebed’ tijdens de maandag en dinsdag vóór Aswoensdag, waarbij het Allerheiligste werd ‘uitgesteld’. Dit laatste kon zelfs tijdens de mis gebeuren.
de monstrans
Als getuigenis van de middeleeuwse sacramentsdevotie rest ons de zilveren monstrans die tijdelijk is teruggekeerd in de Oude Kerk. Deze monstrans verving destijds een oudere, die in 1547 was gestolen. In 1549 kwam het exemplaar ervoor in de plaats dat momenteel in de kerk te bewonderen is. Toen de Oude Kerk in 1578 door de ‘gereformeerden’ (protestanten) werd overgenomen, werden alle catholica uit de kerk verwijderd. De monstrans zou moeten worden omgesmolten.
Gelukkig kon Jacob Buyck, de laatste pastoor van de Oude Kerk, Cornelis
Jacobsz Brouwer (1512-1592) overtuigen om de monstrans te kopen. Brouwer was een belangrijke Amsterdammer en onder meer burgemeester van de stad en kerkmeester van de Oude Kerk geweest. Met de Alteratie van 1578 werd hij met andere katholieke magistraten en met de geestelijkheid, waaronder pastoor Buyck, de stad uitgezet. Beiden vonden onderdak in Kalkar, Brouwer vergezeld door zijn vrouw en zijn beide zonen. Na zijn dood schonk zijn jongste zoon de monstrans in 1619 aan de Nicolaaskerk te Kalkar, waar hij nog steeds in een aparte kapel wordt bewaard.
De monstrans in kwestie is een ‘torenmonstrans’. Het architectonisch opgebouwde gevaarte is bijna één meter hoog en weegt 9 kilo. Ruim twintig minibeeldjes van apostelen en andere heiligen vinden er een plaats, onder andere de heilige Nicolaas, patroon van de Oude Kerk. Verder zijn er engeltjes met lijdenswerktuigen te zien. Bovendien wordt de monstrans gesierd door veertien edelstenen, waaronder één blauwe saffier geschonken door Cornelis Jacobsz. In het midden van de monstrans zien we een glazen cilinder. Binnen deze cilinder bevindt zich de lunula, de maanvormige houder van de hostie.
detail van de monstrans van de Oude Kerk met lunula (foto Ben de Bock)
Hoe kostbaar de monstrans ook is, we dienen te beseffen dat het meest kostbare, de geconsacreerde hostie, ontbreekt. We hebben al gezien dat de tentoonstelling van de hostie in de monstrans een soort van statische herhaling is van de elevatio tijdens de mis na de consecratie, waarbij de priester de hostie opheft zodat de kerkgangers deze kunnen zien. Eeuwen lang hadden de gelovigen via het oog contact met het witte hostiebrood, dat door de woorden van de consecratie geen gewoon brood meer was. Ze zagen brood, maar ze geloofden het lichaam van Christus te zien.
Zo zag men het in de Middeleeuwen en in de tijd van de Contrareformatie. Men geloofde in de aanwezigheid van Christus; hoe hij aanwezig is, daar werd verschillend over gedacht. Ik vermoed dat de
huidige gelovige meer wordt aangesproken door begrippen als beeld, gelijkenis, symbool of teken, zoals gebruikt door Ratramnus en Berengarius, dan door de middeleeuwse leer van de substantie en de accidenten, zoals opgesteld door Paschasius, Radbertus en Lanfranc. Je kunt in ieder geval zeggen dat brood in de context van avondmaal of eucharistie meer is dan alleen maar materieel brood, zoals het zingen van psalmen meer is dan het produceren van luchttrillingen.
dr. Peter van Dael s.j. doceerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en de Pontificia Università Gregoriana te Rome.
Blog van de OudeKerkgemeente: korte, persoonlijk getinte stukken over dingen buiten of binnen de gemeente die belangrijk zijn of opvallen, geschreven op eigen verantwoordelijkheid.
Wil je reageren, meeschrijven, of meer weten over de blog, neem dan contact op met Elisabeth Boiten (muskebiis@gmail.com) of Peter Tomson (pjtomson@xs4all.nl) van de redactie.