door Peter Tomson
Lucas onderscheidt zich op subtiele wijze van de andere evangelieschrijvers. Zo begint hij met een voorwoord waarin hij zijn doel en manier van werken uiteenzet. Hij baseert zijn relaas op dat van eerdere evangeliën, zegt hij, en die putten op hun beurt weer uit de eerste ooggetuigeverslagen. Daarmee heeft hij een geordend verslag gedestilleerd, waarmee hij een ‘betrouwbare’ onderbouwing hoopt te bieden van wat zijn lezers hebben vernomen in hun geloofsonderricht (1:4).
Dat betekent niet dat Lucas’ evangelie een historisch verslag is naar modern-wetenschappelijke maatstaven. Het betekent dat de schrijver zich ervan bewust is hoe hij de dingen opschrijft en wat daar de implicaties van zijn in zijn eigen tijd. Dat geldt ook de manier waarop hij het verhaal van Jezus’ lijden navertelt. Het is een verhaal van recht en onrecht.
de profeet die Gods koninkrijk verkondigt
Lucas moet onder meer in Marcus hebben gekeken, misschien ook wel in Matteüs. (Johannes heeft een totaal ander karakter en kan ik hier terzijde laten.) Daarnaast heeft Lucas evangeliën op zijn schrijftafel gehad die wij helemaal niet kennen. Hij vertelt dus dingen die niet bij de anderen voorkomen. Bovendien zet hij zijn eigen accenten. Beide aspecten zie je al vanaf het begin.
In Lucas begint Jezus, net als in de andere evangeliën, zijn missie met het verkondigen dat Gods koninkrijk aanbreekt. In zijn geboortedorp Nazareth neemt hij op de sabbat de boekrol van Jesaja en maakt zich de woorden eigen die hij voorleest: ‘Om het goede nieuws te verkondigen aan de armen heeft hij me gezonden…’ (4:18). Vervolgens gaat hij de steden en dorpen rond om al genezend en predikend ‘het koninkrijk van God te verkondigen, want daartoe ben ik gezonden’ (4:43).
Een bijzonder accent in Lucas is dat Jezus als een profeet gezien wordt. De mensen in het dorpje Naïn loven God als een jongen uit de dood wordt opgewekt, en ze zeggen: ‘Een groot profeet is opgestaan in ons midden!’ (7:16). Het is een toespeling op Deuteronomium 34:10, waar Mozes de grootste van alle profeten wordt genoemd. Zoals we eerder zagen, komen volgens Lucas enkele Farizeeën Jezus waarschuwen dat Herodes Antipas hem doden wil. Jezus antwoordt als profeet: ‘Het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem’ (Lucas 13:33). Ook de hogepriesters en ‘schrijvers’ voelen het aan: ze aarzelen om Jezus aan te pakken, want ‘het volk … is overtuigd dat hij een profeet is’ (20:6).
afbeelding:
weeklagende vrouwen, uit het graf van Ramose, ca. 1411–1375 v. Chr.
(zie Christie Gilfather, ‘Call for the wailing women‘)
de profeet die in Jeruzalem moet lijden
We hebben ook gezien met welke nadruk Lucas vertelt dat Jezus met zijn leerlingen naar Jeruzalem trekt om daar pesach te vieren, met alle implicaties van dien. Expliciet draagt hij hen op om pesach voor te bereiden, en bij het begin geeft hij uiting aan zijn grote verlangen ‘om dit pascha met jullie te eten vóór de tijd van mijn lijden’. En dat komende lijden, laat Lucas ons zien, staat in het kader van het koninkrijk van God: Jezus eet en drinkt het pascha met zijn oog gericht op het komen van Gods rijk. Het onafwendbare lijden staat dus in het verlengde van waar Jezus mee begonnen was: het verkondigen van het goede nieuws voor de armen.
Lucas legt een bijzondere nadruk op wat je ook wel in Matteüs hoort: Jezus trekt naar de heilige stad waar alle profeten het moeilijk hebben gehad. Zoals Ezechiël ‘richt hij zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen’, naar ‘Jeruzalem dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar zijn toegestuurd’ (Lucas 9:51; 13:34). Jezus gaat met zijn leerlingen pesach vieren in Jeruzalem, de stad waar profeten als hij altijd de wind van voren krijgen. Niet vanwege het volk, ook het volk van Jeruzalem, dat hem als profeet blijft zien. Maar vanwege de machthebbende hogepriesters.
het lijdensverhaal
Lucas houdt de verhaallijn vast die je ook in Marcus vindt, namelijk dat de hogepriesters en hun ‘schrijvers’ (een soort klerken) de ware tegenstanders zijn van Jezus en zijn goede boodschap voor de armen. Met het oog op hen vertelt Jezus zijn de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (20:19). Wij weten uit andere bronnen dat het gaat om een paar families van priesters, die hun macht ontleenden aan de Romeinse bestuurders en grote rijkdom verwierven ten koste van de gewone priesters en het overige volk. Zij zijn het die Jezus veroordelen en voor de Romeinse goeverneur Pilatus beschuldigen van het prediken van verzet en het weigeren van de keizerlijke belasting.
Pilatus komt er nogal goed af bij Lucas. Tot driemaal toe zegt hij tegen de schrijvers en hogepriesters dat hij geen grond ziet voor een aanklacht. Veel ruggegraat toont hij niet, want uiteindelijk geeft hij toe aan het geschreeuw. Lucas schreef rond het eind van de eerste eeuw. Hij is zich ervan bewust dat de christenen toen een slechte naam hadden in de leidende kringen in Rome, en dat hij op zijn woorden moet passen.
Intussen laat hij zien dat het volk achter Jezus staat, de vrouwen voorop. Als Jezus wordt weggeleid, beklagen ze hem, wat hem de wrange weeklacht ontlokt: ‘Gelukkig de onvruchtbare, gelukkig de moederschoot die niet heeft gebaard en de borst die niet heeft gevoed’. Een speciale rol spelen de vrouwen die uit Galilea met Jezus zijn meegekomen. Zij zijn het die het lichaam van hun gekruisigde meester gaan verzorgen – en ze worden de eerste getuigen van zijn opstanding. Bij de leerlingen vinden ze ongeloof.
Vragen? Opmerkingen? Hou ze niet voor je!
Reageer op pjtomson@xs4all.nl.